Laurence Neede
Een paar keer eerder had ik Laurence Neede al ontmoet en altijd knikten we vriendelijk naar elkaar. Op een dag vraag ik wat hij denkt van een goed gesprek. ‘Waarover’, vraagt hij. Om hem niet direct af te schrikken, zeg ik: ‘Over de revolutie!’ Dat wil hij wel en geeft me zijn telefoonnummers. ‘Bel me maar!’
We spreken af in Ocer, het partijgebouw van de NDP. Op de afgesproken dag belt hij me. Gelukkig niet om af te zeggen, maar of het iets later kan. Zijn vrouw moet voor controle naar het ziekenhuis. ‘U weet hoe vrouwen zijn. Als je niet mee gaat, vinden ze dat je geen
aandacht voor ze hebt.’
Eerder dan afgesproken ga ik naar Ocer. Alleen! Het is er verlaten. Even schieten alle goedbedoelde waarschuwingen door m’n hoofd. Ik spreek mezelf toe. Voor de zekerheid bel ik toch nog even naar de vriendin waar ik logeer. Zij moet weten waar ik ben en hoe laat ik weer thuis kom. Ik ga op een bankje zitten, rook een sigaret, neem een houding aan van wie doet me wat en geniet van de ochtendzon.
Als hij in zijn rode auto komt aanrijden, ben ik opgelucht. Bij het zien van mijn camera zegt hij dat hij niet had begrepen, dat het gesprek met de camera zou worden opgenomen.
Hij is er niet op gekleed.
Hij draagt een blauwe spijkerbroek van een goed merk, zwart hemdje zonder mouwen en loopt op leren slippers. Ik probeer hem over te halen en zeg: ‘Het gaat toch niet om wat u aan heeft, maar om wat u te zeggen hebt.’ Hij denkt na en zegt: ‘Goed!’
‘Waar gaan we zitten’, vraagt hij. Ik zeg dat ik het liefst buiten blijf. Dat is voor de kwaliteit van de geluidsopname beter. We hebben dan geen last van het geluid van de airco. Voor we aan het gesprek beginnen laat ik hem nog even zien hoe ik hem in beeld breng. We kunnen beginnen.
Hij vertelt over de aanloop naar de revolutie en de machtsovername. Ook hoe hij terugkeerde als jonge enthousiaste Surinaamse officier vlak voor de onafhankelijkheid van Suriname in 1975. Hij is welbespraakt, praat makkelijk en ik raak onder de indruk van zijn feitenkennis. Hij gebruikt quotes, de een nog mooier dan de ander. Hij luistert goed naar de vragen en verwerkt de antwoorden in zijn verhaal. Hij schetst de slechte arbeidsomstandigheden in het leger en vertelt hoe hij tevergeefs probeerde te bemiddelen als woordvoerder van de Bond voor Militair Kader. De beloftes werden niet nagekomen door de legerleiding en wat hij als bemiddelaar ook inbracht, het lukte hem niet om tot overeenstemming te komen. Toen de militairen geen gehoor vonden bij de legerleiding en de regering, leidde dat uiteindelijk tot acties en demonstraties.
‘Het was erg onrustig in het land. Niet alleen militairen gingen de straat op! U moet weten, er was veel ontevredenheid in het land. We hadden een instabiele regering.
Kunt u zich voorstellen dat de politie gestuurd werd om ons uit de kazerne te verjagen! Ze hielden geladen geweren op ons gericht en als er ‘commando schieten’ was gegeven, hadden ze op ons geschoten. We voelden ons als militairen vernederd. Er werd gegild en gehuild, zo boos waren we en sommigen kregen zelfs winti…’ Ik kijk blijkbaar verbaasd, want hij herhaalt dat laatste. ‘Ja, ze kregen winti!
Vreselijk was dat! Uiteindelijk hadden we geen andere keuze dan het heft in eigen hand te nemen en de regering naar huis te sturen. De bevolking was blij.’
‘Daar zaten we dan. Wij hadden ineens de macht in handen! We waren jong en onervaren. We werden gemanipuleerd door politici en mensen die meenden te weten hoe het verder moest. We werden tegen elkaar uitgespeeld.
Dat jaar (1980) bleef het onrustig. Er waren meerdere coups en pogingen om de macht over te nemen. Twee maanden na de machtsovername kwam de eerste tegencoup al. Van Ormskerk. Een klein jaar later die van Hawker, hij was mijn persoonlijke lijfwacht. Ik voelde me verraden!’
‘De coup van Surendre Rambocus (militair) in maart 1982 was het zwaarst, hij had de macht al in handen. Dat was een situatie, die we niet nog eens wilden meemaken. Dat was bijzonder benauwd.’
‘In datzelfde jaar kregen we toch weer te horen dat er een tegencoup dreigde, maar nu met hulp van huurlingen uit het buitenland. We hebben alles op alles gezet om dat te voorkomen. Het verzet nam zulke grote vormen aan, dat konden we nauwelijks aan.
Ja, dit zijn de feiten!
De Amerikaanse president en de minister van Buitenlandse Zaken hebben het bevestigd!’ We kijken elkaar aan en zijn even stil. Dan zegt hij: ‘Daarmee wil ik niet goedpraten wat op 8 december is gebeurd, absoluut niet! Maar het is belangrijk om te weten wat ertoe heeft geleid.’
Neede was tijdens de moorden niet in Suriname. Hij was militair attaché in Nederland. Na het bekend worden van de executies ging hij direct terug naar Suriname. Het eerste wat hij deed was zijn bevelhebber en vriend opzoeken. ‘U mag het gerust weten, ik heb gehuild, Bouterse ook. Ik zei: ‘Bouta, fa waka?! Dit was niet de bedoeling, dit kan niet! We hebben toen uren gepraat.’
‘Er lagen inderdaad plannen om het verzet te breken. Het was nooit de bedoeling de mensen op een dergelijke wijze uit te schakelen.’ ‘Hoe dan wel?’, vraag ik. ‘We wilden ze afvoeren naar het buitenland. Er stond al een vrachtwagen klaar. Een vliegtuig was al besproken. Vraagt u het maar na.’ Neede noemt enkele namen. ‘Die mensen leven allemaal nog. We wilden ze afvoeren naar Curaçao. Ze moesten het land uit.’
‘Maar hoe komt het dan, dat het zo uit de hand is gelopen?’, vraag ik.
‘Ik weet het niet, ik was er niet bij,’ zegt hij. ‘Maar ik kan me goed voorstellen dat de kameraden van mij die daar bezig waren in een bepaalde gemoedstoestand zijn geraakt, door de dreiging van het moment. Ze hebben uit eigen lijfsbehoud onverantwoord gehandeld. Nogmaals, de 15 doden zijn zeer te betreuren, maar het heeft wel een bloedbad in het land weten te voorkomen. Als de huurlingen en buitenlandse militairen hier waren gekomen…het leed zou niet te overzien zijn geweest.’
‘Was Bouterse tijdens de executies in Fort Zeelandia? Heeft hij de trekker overgehaald?’, vraag ik. ‘Absoluut niet! Hij is militair. Hij is in staat te doden, maar alleen als het om lijfsbehoud gaat. Zomaar in koelen bloede doden, absoluut niet, alles in hem verzet zich daartegen. Al zou hij het willen, hij kan het niet, hij kan het niet, hij kan het niet! Dat weet ik zeker!’
‘Hij was in die nacht van 8 op 9 december bij zijn toenmalige vriendin. (Inmiddels is gebleken dat de executies al op 7 december begonnen, JD). ‘Weet u, Bouterse is een groot verschijnsel, een bijzonder mens, een goed mens ook. Een echte vriend! Hij is niet zomaar iemand, hij is een gezondene. Hij heeft ondersteuners in de spirituele wereld. Hij wordt geleid en bijgestaan. Hij heeft een missie. Hij is hier om iets te betekenen voor zijn volk! Hij houdt van dit volk! Er is hem door mensen die de macht willen miljoenen aangeboden om dit land te verlaten, maar hij wil het niet.’
‘U zei net’, zeg ik, ‘dat je als militair opgeleid wordt om te doden, maar je hebt als jonge onervaren man nog niet eerder gedood. Dat lijkt me niet makkelijk.’
‘Voor militairen is doden uit lijfsbehoud normaal. Als je dat niet kan, moet je geen militair worden.’
‘Ja, maar het gaat hier wel om landgenoten, vrienden’, werp ik tegen. ‘Ja, dat klopt! Ik ben ook gaan begraven. Ach, weet u, wat het doden van mensen betreft, voor een militair begint de telling bij één. Simpel! Bouterse wordt echt niet veroordeeld, hij overleeft dit. Dat is een gegeven. Anderen gaan vallen, maar ze weten het nog niet.’
november 2007
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!